Opzij, opzij, opzij. Maak plaats… Wij hebben ongelofelijke haast…

We zitten midden in de bespreking van het onderdeel technologische ontwikkelingen bij de behandeling van het concept strategieplan tijdens onze vergadering van de Raad van Toezicht. Opeens moet ik denken aan dat fantastische liedje van Herman van Veen.

Ik probeer tot een oordeel te komen over het gewenste dan wel het mogelijke tempo van de innovatie in deze organisatie. Waarlijk nog niet zo eenvoudig. De realiteit is tamelijk weerbarstig. Ook als je relevante documenten of beleidsnotities leest, krijg je tegengestelde beelden die tegelijkertijd allebei de realiteit lijken te zijn.

Wat zeggen andere instituten?

Het RIVM schrijft in een recent rapport enthousiast over de veelbelovende technologische toepassingen voor de zorg bij dementie of de ondersteuning van zelfmanagement bij chronische aandoeningen. De Stichting Toekomstbeeld der Techniek noemt in dit verband sensortechnologie, mechatro.nica (inclusief robotica en domotica), informatietechnologie, communicatietechnologie, biotechnologie en toepassing van nieuwe materialen.

Ook Vilans doet een duit in het zakje met big data, kunstmatige intelligentie, robots in de zorg, cyborgs, drones, Reality Technology, blockchain, 3D-printing en biotechnologie. Het in april verschenen en zeer lezenswaardige rapport van het Sociaal Cultureel Planbureau ‘Zorgen voor thuiswonende ouderen’ geeft aan dat het zeker is dat technologie een steeds grotere rol gaat spelen in de zorg. Maar ook dat de snelheid waarmee dat gebeurt onzeker is. Onze omgeving schrijft zich helemaal suf over dit onderwerp.

Wat vinden onze medewerkers?

Ook de zorgmedewerkers in onze organisatie verwachten veel van nieuwe technologie. De daadwerkelijke invloed op hun dagelijkse werk is hen echter vaak nog onduidelijk. En hoe ga je om met dilemma’s rond de mogelijk meer afstandelijke zorg versus de directe persoonsgerichte persoonlijke benadering? Draait het in de zorg juist niet vaak om het menselijk contact? Of kunnen we dat nu juist in stand houden met deze mogelijk.heden gezien de arbeidsmarktproblematiek en de te verwach.ten grotere vraag aan zorg door de vergrijzing? En hoe digitaal vaardig zijn nu onze medewerkers en de oudere zorgvragers?

Hoe moeten we ons hiertoe verhouden?

We zijn het er in ieder geval over eens dat het werk van de zorgprofessional absoluut zal veranderen. Ook zal veel zorg steeds meer in de thuissituatie plaatsvinden, al was het maar omdat technologische ontwikkelingen het mogelijk maken dat medische apparatuur bij de mensen in huis kan worden geplaatst. Bovendien: zijn we niet genoodzaakt om een stijging van onze zorgkosten met 90 miljard euro tot 2040 te dempen door anders te denken, te werken en dus ook door technologie in te zetten?

Veel van het voorgaande is extern gevoed, maar de interne kant is van minstens even groot belang. Kijken we oprecht in de spiegel naar onszelf als we ons uitspreken over onze huidige staat van innovatie(kracht)? Niet alleen wat willen we, maar ook wat kunnen we met de huidige mensen en middelen? En welke positie in het innovatiepeloton past bij onze organisatie? Zijn we, in termen van het innovatiemodel van Rogers, daadwerkelijk die innovators/ early adopters, of eerder de volgers?

Hoe het ook zij: het is belangrijk om in samenspraak met de Raad van Bestuur te komen tot een gemeenschappelijke visie van waar je staat en wilt staan met betrekking tot innovatie. Ongelofelijke haast of een meer bij de organisatie passend tempo.

Dat doet me dan weer denken aan dat andere liedje van Herman van Veen. ‘Toveren’: Als hij kon toveren, kwam alles voor elkaar Als hij kon toveren, was niemand de sigaar

ICT&health nr. 04/2019